Verdrietig en alleen, staart zij in het duister,
angstig voor wat komen gaat.
Het zwakke schijnsel van het licht,
schijnt over haar donkere gelaat.
Tranen lopen over haar wangen,
en sterven op haar lippen.
Haar blik blijft even hangen,
op de spiegel aan de muur.
Wit gezichtje, bleke haren,
een verdrietig meisje staart haar aan.
Kan zichzelf nog net bedaren,
om de spiegel niet kapot te slaan.
Zonder jou kan ze niet leven,
zonder jou gaat alles mis.
Weer in jou armen wil ze zich begeven,
want jij hebt haar geleerd, wat ware liefde is.
Met open ogen lag je daar,
in je hand een gebroken fles wijn.
Toen jij stierf verloor ze zichzelf,
en leeft nu van verdriet en pijn.
Ze kan niet anders,
heeft geen keus.
Ze moet je wel volgen.
Niemand die haar missen zal.
Wankel loopt ze door de kamer.
Ontwijkt de blik van haar spiegelbeeld.
Slaat haar bleke weerkaatsing aan stukken,
haar reflectie valt uit een.
Ze ziet haar gezicht,
weerspiegeld door de scherven.
En laat haar angsten achter.
Voor jou zal ze sterven.
Ze pakt een scherf
en kerft hem in haar hart.
Snerpende pijn
Haast teder valt ze op de grond.
Ze sluit haar ogen, en alles wordt zwart.
In het licht van de maan,
Die door het raam naar binnen schijnt.
Heeft ze zichzelf van het leven ontdaan.
Om weer bij jou te kunnen zijn.
Haar laatste gedachten,
Laatste kreten vol pijn.
Vervallen in de duisternis.
En tot slot de laatste zucht,
Met de gedachte, dat ze spoedig weer bij jou zal zijn.