Je lachte, vlocht
je korte haren en schreef
‘Morgen’ op papier,
blies het in de golven,
zong het naar de lucht,
gaf het aan de vogels, gedurende
hun zuiderse vlucht.
Zonder zorgen, zag je
wegen, open voor je
tocht. Zwaaide in
de wilde tuinen en
schaterde je naakt.
Als ‘Morgen’ blijkt
te komen, op vraag van diens
gebracht, gevangen in je ogen,
schitterend in een lach,
zolang magie maar leven mag.