Je zinnen kijken in me
langzaam, leeg voor elk geluid,
dringen smachten letters aan m’n oren,
keer me weg, geef ze aan
het nutteloze van m’n rood geverfde huid,
als de woorden weer in gaan zwemmen,
van boven naar onderen, links naar rechts
en terug, hou ik ze niet tegen,
rollen tranen samen maar in wegen, waar
een kruispunt is gesmeed en verrotte straten
aangelegd, gedoopt in’t mooie witte,
eenzaam en alleen, gebleven in het heden,
verdreven van de rest, een teken van
het leven, een teken van de geest.