nooit geweten dat ik mijn hoofd zorgeloos kon wegleggen,
ver weg van de verveelde mensheid die slaaft blijft van denken
de eeuwige drang zich vast te klampen aan het perfecte,
waar loslaten juist de beruchte vrijheid schenkt
bijna vergeten dat ik ook prima in levende lijve blijf
zonder muren te behangen met dubbeldik hersenspinsel,
die de ruimte alleen beknellen door hun zinloze tegenwoordigheid
en verder duwen tot ik het dichtstbijzijnde raam overtreed
want ik hoef me niet met zoetsappige voornemens te schminken,
wil ik vol overtuiging en wilskracht de straat onveilig maken
bij deze deponeer ik mijn overbodige gedachten bij het grofvuil,
wachtend tot het verschrompeld en wordt tot niets