Je wekte me tot nieuwe, ongekende lust;
m’n ellende heb je in je overgave gesust.
Ik werd een man die kon plezieren
en die alle spanning kon laten vieren.
Met voor mij ongekende brutaliteit en moed
stelde ik me voorop en toch volgde ik goed.
Je nam me mee naar een prachtig moment,
waar we samen één waren, vrouw en vent.
Maar terwijl je dichter bij me kwam
werd ik minder wolf en meer een lam.
Een lam dat verlaten was en hopeloos droef,
dat zich liefst weer in moeders buik groef.
Een lam dat nog wel kon dartelen en spelen,
maar niet meer kon opeisen en bevelen.
Mijn wil om te veroveren werd ineens gebroken,
de oude lusteloosheid in mij was weer opgestoken.
Steeds grievender werden verwijten heen en weer,
ongeduld en onbegrip deden ons nodeloos zeer.
Aan scherven vielen fantasieën en dromen.
Kan ik hier ooit nog overheen komen?
Het is zo diep gegaan, zo schrijnend en snijdend.
O was ik maar wolf gebleven en niet alles mijdend.