IK zit nog altijd te wachten,
zoals je ziet,
altijd met jou in gedachten,
maar je komt niet.
Misschien moet ik maar vergeten,
hoe je oogjes naar me lachtten,
hoe je hinnikte als ik binnekwam;
het gewoon houden bij een gedachte.
Misschien moet ik maar vergeten,
hoe je me begroette,
hoe je me liet weten,
dat ik op je warme rug mocht zitten.
Je had me met je blik beloofd,
dat je er altijd voor me zou zijn,
en ik had het geloofd.
Door je plotse dood heb je gelogen,
dat is nu wel waar gebleken.
IK zal me er maar bij neerleggen,
dat het nooit nog hetzelfde is,
ik wou dat ik je toch nog kon zeggen,
dat ik je vreselijk mis.