Ik mag ze wel de uitgestotenen,
de invaliden, de buitenlanders.
Ook de dikke mensen draag ik in
mijn hart. Al diegenen met wie
niemand ooit wil dansen; doen
ervoor mij toe, staan voor mij
niet apart.
Ik mag ze wel de verliezers,
de sleutelkinderen, de bijstandmoeders.
Ook de vervuilde zwervers die ik zie in de
stad. Al diegenen die niet voorbestemd
waren voor kansen; doen er voor mij toe,
staan niet voor mij apart.
Ik mag ze wel de onruststokers,
de geagiteerden, zij die hard leerden.
Ook voor de rebellerenden heb ik altijd
een zwak gehad. Al diegenen van het liever
anders doen dan het zinloos zwanzen;
doen er voor mij toe, staan voor mij
niet apart.
Ik mag ze wel de niet aangepasten,
de zoekenden, de zinkenden, de maatschappelijk
verdrinkenden. Ook voor wat leeft voor galg en
rat. Al diegenen die vaker worden vergeten dan
begrepen, heb ik begripvol ingesloten in mijn hart.
Mogen zij onze aandacht vragen. Mogen zij ook
hun stempel drukken op onze tijd. Mogen zij ons
dan niet leren dat door hen te vergeten ons
geweten niet wordt bevrijd?