Ezechiël.
Ezechiël omschreef
de geesten
bij Kedar , Babylonische tijd
verweven in
diverse beelden
door machtig raderwerk geleid.
In flitsend vuur
goudglanzend fel
vier dieren lijkende op mensen.
elk vier gezichten
vier vleugels bovendien
niet meer gebonden aan de grenzen.
Gezichten voor
links , achter, rechts
van mens, leeuw , stier en adelaar
zij kleefden zichtbaar
aan elkander
vormden een vierkant met elkaar.
Twee vleugels van elk
hielden hen omhoog
de andere twee, acht dus, bedekten hun lichaam.
waar de Geest hen
bracht daar gingen zij
als bliksemflitsen in Gods naam.
Elk dier vertolkte
in een wiel
ogen die als edelstenen ’t al omringen
daar onder weer
een ander wiel
waarmee zijn alle kanten gingen.
Boven de hoofden
koepel ijs gekleurd
schitterend , die ’t kijken haast benam
zij vlogen weg
bulderend als golven
ik zag, ootmoedig, angstig en klam.
Toen klonk een stem
vanaf een troon
boven de koepel, mens getekend
in goud gehuld
licht divers in kleur
regenboog als ’t daglicht brekend.
Die Goddelijke stem
gaf Zijn bevelen
voor ’t volk hier in de ballingschap
verdreven wel
doch niet vergeten
passend nog aan Zijn liefdestak.
th