Uit De manke jager 111
Alles gedijde
Zij gaven licht en kregen
licht, zoon en dochter tegelijk.
Zij volgden allen één die in
het midden was.
De grootste, allen
draaiden er omheen. Voor-
getrokken door het vaderprincipe?
Hij voelde zich tekort gedaan.
Hij, zou in de gunst
willen staan, hij zou na-ijverig
worden. Hij zou zichzelf verhogen,
door zijn licht te vergroten.
Hij zou de lichtbrenger
worden genoemd, de Lucifer
die al het licht ontstak. En niet
zijn broer amper groter.
Hij zou het middelpunt
zijn waar alles omheen draaide.
Hij zou de eerste zijn, ongehoor-
zaam, aan de schepping.
Die plaats, die grootte,
dat licht en alles gedijde. Alles
op z'n plaats, een paradijs van licht.
Volmaakt het leven.
Maar afgunst was een
feit geworden, jaloersheid de
aanzet tot autonome handeling,
niet zijn broer, maar hij!
Hij zou de geliefdste
zoon worden, die door zijn
vader beloond zou worden, want
hij vergrootte zijn majesteit.
Maar hij overtrad de
wetten van het leven, die
voor altijd werden geschapen. En
Lucifers verdween.
Zijn hitte teveel verhit
om de grootste te worden, hij
spatte uitéén. In kleine brokjes
licht in de ruimte geslingerd.
Het zouden getuigen blijven van een ingrijpende
gebeurtenis in de paradijselijke volmaaktheid
van het licht.