Kennen.
Is kennen
in de diepte dalen
’t Beeld verstaan dat Hij ons schetst ?
Zijn de Woorden
die Hij uitsprak
vast in eigen ziel geëtst ?
Kunnen wij al
zoekend vinden
Uwe macht zo hemelhoog
boven zon en
wolk verheven
met ons klein vermogend oog ?
Ik toch zeg u
in herhaling
overal ben Ik present
op het water
langs uw venster
van ’t begin tot aan het end.
Woorden door Mij
uitgesproken
staan recht op , kijken u aan
’t zuiverste is
u geschonken
in Mijn komen en Mijn gaan.
Kan jij het hebben
dat men geen Licht ziet
slechts naaktheid , een opgedroogde bron
in mijn mensheid
eens verborgen
kruishout en verlate zon.
Kijk je door
die valse waarheid
heen , hoor je die luide stem
dat Ik God
bij jou kwam wonen
vanuit ’t donk’re Bethlehem.
God met jou
al tranen wissend
dat de dood niet zal bestaan
waar de grens
naar ’t eeuwig leven
voor jou open is gegaan.
th.