En wuiven holle helmen
mateloos, stroef stofzand
springen krullen speels
tegen wollen sjaalrand
druppelt 't geloogde, grijs
eigenwijs en rondgebreid
van haar rode wintermuts
ogenblauw zal haar blik legen
om te zien wat is gebleven
vocht spiegelt hemel als glas
voor elke seconde dreunt er tijd
en allerijl kleurt een fazant
aan voeten van gebikte muren
zonder houvast, dit marmer
verlokt wijds vleugelslagen
vogels op nestloze dagen
meeuwen bovenal, boven zee
straf gedurige wind, mastenlang
tovert hoog muziek, neemt deel
waar een kind ooit was in echo
heimwee mist de nachtegaalzang