Ik haat je,
Voor de keren dat je me niet in de ogen keek,
De nachten die ik wakker heb gelegen,
Dat ik er alleen voor stond.
Ik haat je,
Voor het afpakken van wat we hadden opgebouwd,
De strijdlust die ik in ons leven heb gestopt,
Dat ik geen kracht meer in mijn lijf had.
Ik haat je,
Voor de knuffel die ik nooit kreeg,
De hand die je nooit vastpakte,
Dat ik er niet toe deed.
Ik haat je,
Voor het feit dat jij niks opgegeven hebt,
De hebberigheid en het materialisme,
Dat het bezit het belangrijkste was.
Ik haat je,
Voor het gevoel dat je me geeft,
De kwetsbaarheid en onzekerheid,
Dat je me wilde kwetsen op mijn hele zijn.
Ik haat je,
Ik haat je elke dag meer,
En al die haat,
Zet ik om in motivatie om nooit meer bij jou te hoeven zijn.