Wat kan het mij eigenlijk schelen…
Halverwege de week alweer, halverwege de dag.
De zon doet haar best om iets te produceren dat op
zonnestralen gelijkt, ik noem het zielig.
Ik slik de laatste resten door van wat op zich een
voedzaam middagmaal leek en spoel dan mijn mond
met puur water. Mijn blik valt sluiks op de hond die met
zijn tong zwaar uit zijn bek naast me staat. Twee vragende
ogen kijken me aan. Verdomme ik ben vergeten hem te voeden.
Ben ik dan werkelijk zo’n slechte mens? Geen vader voor zijn zoon,
metaforisch gezien dan. Omhangen met een karrenvracht
aan schuldgevoelens trek ik een pak hondenvoer open en gooi
ze vriendelijk in zijn voederbak. Ostentatief draait hij rond de pot
en vlijt zich dan neer ergens in een hoek, alsof hij mij wil straffen
voor het vergeten, het ouder worden, het negeren. “Eet het zelf op”
zie ik hem denken waarop hij zijn ogen sluit. “Ach, het spijt me”
probeer ik hem nog te zeggen, maar verder dan “ach” geraak ik niet.
Een beetje van mijn melk,
neem ik mijn jas en besluit me weer eens in de stad te wagen.
Ik groet de buurvrouw, de slager, twee parkeerwachters die hun ding doen en stap dan stevig door richting van, ja van wat eigenlijk?
Ik geloof dat ik ergens onderweg die weg verloren ben en gevoelloos dool ik dan maar wat rond.
Aan de haven staat een meute te kijken hoe vier brandweermannen
een bootje dat half gezonken is proberen weer recht te krijgen. Ik stop niet, bootjes moeten varen, anders zijn het geen bootjes. Indien ze zonodig willen zinken, moeten ze dat doen midden op zee. Heldhaftig!
Trams rijden op en af, taxi’s met ongeduldige reizigers banen zich een weg door een zee van groen rood oranje lichten. Ik kijk er naar met een air van “wat kan het mij eigenlijk schelen” maar binnenin brand ik.
Ik wandel verder, trek mijn kraag wat hoger en probeer te vergeten,
wat het is ben ik vergeten, maar toch sluimert het nog, het jeukt,
het schraapt en knaagt mijn zelfvertrouwen in duizend kleine stukjes.
Mijn leven valt in beetjes , brokjes hoop, onnoemelijke dingen waarvan
ik de naam niet meer weet en gekwetste trots. Mijn ego valt aan diggelen!
Vanaf haar viskraam zwaait Luna en beschaamd zwaai ik terug.
Luna, waar alles prima is, waar ze steeds met een lach en kwinkslag
de toeristen voorziet van garnalen, pladijzen en ander visgerief.
Luna die niet met me mee wilde gaan toen ik daar nood aan had,
ja die Luna, die zwaait naar me, naar ik!
Een agent doet teken dat ik moet oversteken op het zebrapad,
maar ik trek mijn schouders op, want wat weet ik nu van wilde dieren.
Ik ben maar een eenzame zeeman.
Drukdoenerij die mijn waanzin bloot legt hoef ik nu niet te aanvaren,
ik keer op mijn stappen terug en spreek dan de gevleugelde woorden uit, “het spijt me agent”
Als met stomheid geslagen kijkt hij me aan en ik, ik wandel verder.
Ik verlies me in de onwezenlijkheid en
soms lijkt het me alsof Oostende me ten prooi werpt aan haar
uitspattingen, haar grillen en haar grootsheid, maar niets is minder waar.
De wereld is dood geboren.
Oostende is een dode stad, de zee is dood, de pier leeg en enkel ik leef!
Ik leef. Ternauwernood!!
Een meisje met zeewier in haar haren kruipt uit het water en warmt haar schubben aan mijn teleurstellingen, brabbelt onzin en lost dan op in een paniekaanval.
Verdomme het angstzweet breekt me uit terwijl woest toeterende autobestuurders zich kwaad afvragen waarom ik temidden van de straat blijft stilstaan.
Onnozel, ik weet het ik weet het.
Later word het me allemaal duidelijk, er bestaan geen meisjes met zeewier die mij graag zien, er bestaan zelfs geen honden die mij graag zien, laat staan gewone meisjes.
Ik jubel het uit, want ik ben waarschijnlijk mijn verstand verloren.
Vervult met deze gedachte keer ik terug op mijn stappen en ga richting huis, richting verveling en richting theatrale zieligheid.
De hondenbrokken liggen onaangeroerd in de voederbak en van blijdschap of boosheid pist mijn hond gans de keukenvloer vol,
maar wat kan mij dat schelen, ik ben blij dat hij er is…
esteban 26 April 2012