Met vingers als van goud laat de zon haar stralen dwalen
over het bakstenen firmament.
Flarden wolken draperen zich als gordijnen rond de eeuwenoude eikenhouten poort van deze onnoemelijke veste.
Ik stap naar binnen.
De echo van mijn sleetse tred vermengt zich met de stilte
die zo hoorbaar aanwezig is.
Het delen van de klanken draait zo vaak om het gemis..
Aan de randen van het zonlicht zie ik mijn moeder in de warmte
waar ze altijd zo voor stond.
Mijn zus, mensen waar ik veel om geef.
Er is geen ruimte, geen vertrek, geen zicht voor waar de tendens
van mijn leven soms verbleef.
Kindergelach verbindt zich met de steeds blauwer wordende lucht.
Honden spelen, ieder is gelijkelijk tevreden.
Het is alsof God hier heeft gezucht,
en Zijn allermooiste soort verhalen,
als een zomerwende op de aard liet dalen.
Maar helaas, de tijd breekt door mijn idealen,
en slaat de fundamenten,
weer tot de hoop die ze eens waren.
Met een middernachtelijk geklop sta ik,
nog blij verwonderd,
uit dit eigentijdse sprookje op.
De wereld als een hof van Eden,
niemand die ooit aan een ander heeft geleden,
ieder het geluk als deel.
Even,
slechts voor even,
woonde ik,
toch in dit fraaie luchtkasteel..
-