Ik vroeg niet zoveel van je.
Alleen om bij mij te zijn.
Eiste niks van je, wilde alleen je
gezelschap. Maar je was zo rusteloos.
De onderste steen moest altijd boven.
Soms was je zo onbereikbaar.
Bijna geen communicatie mogelijk.
Je besloot je eigen weg te gaan,
en liet mij achter, alleen.
Je zei tegen mij dat je nog een
persoonlijke groei door moest maken.
Je had ruimte nodig voor jezelf.
Maar je hield nog wel van mij.
Dat heeft mij altijd hoop gegeven.
De hoop, dat je terugkomen zou.
En ik zag je zo nu en dan. En als we
elkaar dan spraken, merkte ik dat je
liefde voor mij nog niet verdwenen was.
En ik ben altijd van je blijven houden,
met heel mijn hart. Maar je bleef rusteloos,
en maakte omzwervingen over de hele wereld.
Soms kreeg ik een ansichtkaart, uit een land
hier ver vandaan. En dan was ik blij, dat je
toch nog aan mij dacht. En op een dag stond je
daar opeens, bij mij op de stoep. Mag ik binnen
komen? vroeg je en ik zei, ja dat is goed.
En toen zat je daar in mijn bankstel,
en je zei dat je altijd van mij ben blijven houden.
En dat je zo blij was dat ik altijd op je heb gewacht.
Dit is echte liefde zei hij, mag ik terugkomen bij jou?
En ik zei, natuurlijk, want jij blijft de enige voor mij.
En hij sloeg zijn armen om mij heen. En ik omhelsde hem
en we kusten elkaar. Het voelde als een soort van thuiskomen,
mijn wens, die ik altijd heb gehad, is uitgekomen.