De bevrijding van de mens,
uit de ketens van haar zelf objectivering.
Waarin ze zichzelf ziet als een fles water,
die na het openen is besmet,
en al haar waardigheid is verloren.
Door de bevrijding realiseert ze is als een stromende rivier,
waardoor ze op elk moment de mogelijkheid heeft,
om met een schone witte lei te beginnen.
Hierdoor staat het concept van haar maagdelijkheid uit deze wereld,
lijnrecht tegenover,
haar maagdelijkheid van wedergeboorte.