Afdwalende de voetstappen en hun vale geklank
door galmende nauwe steegjes, over rokende putten
daar droogkeels klinkt een kuch, hier de holle nacht
waar het lampgeknipper zijn schaduw doet verhullen
met een geslepen gezicht, een kou doordrongen met onmacht
Een verraderlijke wind voert hier gerafelde mouwen
een blikt klinkende mompel, zo met waait met haar weg
over het grauwe lege plein, het zuchten van afwezig rouwen
het stenen gezelschap zo sterker met iedere stap wordt gezet
zo bar, zo dof, zo tomeloos; een verstotende door de bres
Gedachten lonken terug naar een gedonderd dialoog
met: "vaak hebben iets dubieus" of erger "een koud hart"
wat pijnigt hier het overdenken, zo overlevende in der nacht
maar dit koude hart, huisloze wees, schitter in de ogen smacht
een te wensen plek te leven, waar iemands warme hart op wacht