Uit de manke jager9
De hond
Hij kon de verschijnselen
zien, hij zag de verschijnselen.
De zon, het was warm, de maan,
het was koud. Soms nat.
De helse pijnen bleven
aanhouden, rondom kijken en
hem vastpinnen op wat hij zag
ontlastte hem even.
In de sfeer van visioenen
levend, knaagde geen honger
en dorst. Maar dat veranderde
bij het beter worden.
Maar de hond kwam hem
soms wat leggen, ik gooide weg
wat ik niet wilde. Hij bracht het
terug, soms wel tien keer!
Voldaan, kon hij mijmeren
en kijken. Daarboven was het
anders dan hier beneden. Het
was anders gewaarwordend.
Omhoog zou hij de hemel
heten, beneden gras. De hemel
noemde hij blauw, de wolken wit.
Het gras zou het groen worden.
En de bloemen, er waren
er vele. Teveel om op te noemen.
Zag hij er niet het geel tussen
staan! Het geel van de zon!
Hij zag zijn voet, hij zag
zijn hand. Zijn buik En hij zag
wat hij uit z'n ogen zag, en de
beelden die zich vormden.
Zijn buik knaagde. Waar was
het dier gebleven. Hij had hem
hond genoemd. Hij liep daar,
dartel hond te wezen.
Hij bewoog zijn been niet, zodat het
geen pijn deed.