Moeten en Mogen
Met lood in mijn lichaam,
beweeg ik als door stroop.
Ik moet lijden voor geluk,
maar verlies alle hoop.
Een baksteen op mijn maag,
mijn denken en mijn zijn.
De tijd verloopt zo traag.
Ik vind niks meer echt fijn.
Het leven is een moeten.
Het leven is een val.
Het liefste zou ik groeten,
weg uit dit tranendal.
Pas later kwam het mogen.
Geluk kwam op mijn pad.
De liefde in mijn ogen,
dat had ik nooit gehad.
Ik mag mijn liefde delen.
Wij zijn zo eensgezind.
En bovenop dit groot geluk,
is er dan nog zijn kind.
Geluk heeft mij bevlogen.
Liefde heeft mij bevrijd.
Het leven is nu mogen,
ik wil het niet meer kwijt.