Ver voorbij de hemel, onze ozon en het blauw hing een grijze bol te prijken als voorbode van de dauw. Stiekem stal de snoeper vlug wat stralen van de zon, om 's nachts met ons te delen eens de zon dat niet meer kon. De grauwe bol, in 't hemelsblauw, kreeg toch een wit aanzicht; door de felle stralen van de zon tijdens het daglicht. De witte bol wordt nu weer grijs en dauw verstijft tot rijm. Rust maar zacht, de hele nacht. De zon zal snel terug zijn.