De tocht gaat over loopplanken
en langs smalle paden
terug naar huis.
Naar de bron,
waarvan het water
is verwilderd
en aangelengd met
tranen van vreugde en verdriet.
Naar het nest,
door de kleine ronde opening
van het nestkastje.
Weer terug in het
schaarse licht van vroege dagen,
in de schaduw van de
schelle schijn.
In aanwezigheid
van herinnering
lijkt alles kleiner te zijn.
De stroom heeft
de kiezels meegevoerd.
Rond en vlak zijn ze geworden,
ontdaan van breukvlakken
en doorklievende randen
van gespleten aard.
Langs de oever
zijn aangespoelde voetstappen
weer door woelend water gewist.
Wellicht heb ik mij ergens
in de weg vergist.