Ergens op de wereld ontluikt een roos.
Het rood van de bloemvorm,
Nog door vijf groene bladen in een knop omsloten.
Omhoog richt zich zijn levensader;
Een stengel voorzien van vele doornen,
Die zich onbuigzaam naar het nieuwe leven richt.
Onverschillig voor wat er om die schoonheid,
Aan bloed zal moeten worden vergoten.
Ergens op de wereld bevindt zich een roos.
Het rood van de bloemvorm,
Nog door vijf groene bladen omsloten.
Wanneer het eerste groene blad zich onthecht,
Krijgt het wonder van de schoonheid een gezicht,
Onwetend dat na die schoonheid,
Ook dit leven eens weer zal worden afgestoten.
Ergens op de wereld verpieterd langzaam een roos,
Het rood van de bloemvorm,
Niet langer door vijf groene bladen omsloten.
Wanneer het laatste blad zijn plicht opzegt,
Sterft het wonder langzaam in zijn laatste licht,
Onmachtig de bloem die eens schitterde,
In het licht tussen andere groten.