Roze lachte mij toe met haar verleidelijke schoonheid tegen het blauw van de hemel boven de dijk die ik juist beklom om deelgenoot te worden van de onmetelijke wereld achter haar waar alleen vogels een stem hebben lichtvoetig klom ik opwaarts zwijgend glimlachend menend dat dit ons ontmoeten al waardevol zou maken tot ik de top bereikte en de leegte mij haar eindeloze stilte toonde echter zonder een spoor van roze zij had juist haar handdoek opgerold en was langs de andere kant van de dijk weggegaan zonder naar mij te zien verdwenen, als een Fata Morgana