Het jagen van de wind bovenstromen, brengt narigheid vibrerend stort onrust uit in alerte geest, beweging innerlijk niet resonerend maar ongewild ontvangen kan ik doof noch onwetend houden voor wervelingen oorverdovend spreken ze tot het gedaan is en diepere monoloog van bomen vriendelijker verstild wuiven waar ze zacht zingen over verten, verruimende echo van een schone hof nu oorsprong niet vergeten is verzadigen rusten de ogen teder het raken van rietpluimen alsof tijd niet bestond en liefde niet van lang geleden roept de stille stem van binnen waar ik ook verkeer leidt ze naar de kust een dwalen, zachtheid uit te ademen zielenvrouw, die dieprust