vergeefs buig ik mijn hoofd over een liefdesdicht
geen zoet geglaceerd woord bied zich aan
mijn gedachten zijn te trots om toe te geven
hoe hevig ik naar jouw armen smacht
schelden en vloeken, daar schijn ik te schitteren
maar hoe stoer of stug ik ook mag klinken,
het kan altijd een tandje meer,
het liefst wil ik met je dansen, de Weense wals
de parmantige dame uithangen voor een dag,
zo oubollig als het maar kan
ik zou me vol overgave door jou laten leiden
op de maten van Strauss
ik zou kusjes drukken op je schouders,
de trilling door je lijf voelen
als ik met mijn handen over je ruggengraat glijd
liggend op het blauwe gras zouden we de sterren tellen,
nieuwe namen geven totdat er één valt of
de kolder in mijn kop dreigt te grollen van alle banaliteit
ik weer een uitsmijter serveer