Een godvergeten sonnet
Wat kan nu nog gezegd worden dat nog gezegd dient te zijn?
Want woorden heb ik, maar geen mond om te verspreken.
En honger had ik, maar geen brood met u te breken.
En dorst ben ik geworden voor u, het water en de wijn.
Ben ik dan niet langer die warme zomerdag aan de Rijn?
Er was toch een moment waarin u mij verstrooide langs uw windstreken?
Ben ik de strohalm geworden, om in uw zon te verbleken?
Een voorzichtig vragen, trillend in uw maneschijn?
Sta op, Lazarus, en aanschouw uw aardse paradijzen!
Sta op, en ontdoe u van de klei die aan uw dagen kleeft!
Sta op, en word het licht waarin ik mezelf zie herrijzen!
Sta op, en word de schaduw die mijn stem teruggeeft!
Want als alle mensen godvergeten zijn in de dood,
Dan vraag ik mij niet langer af of ik ooit zelf heb geleefd.