Ik had me naakt en wezenlijk willen voelenals de keien die jij om en om keert,
aangevreten door het zout;
een scherf buiten de tijd, getuige
van een koele wil die niet voorbij gaat.
Heel anders was ik: een aandachtig man
die in zichzelf, in anderen, het borrelen
van het vluchtige leven beschouwt - een man die aarzelt
voor de daad nooit meer te niet wordt gedaan.
Ik wilde het kwaad opsporen
dat de wereld afkankert, de kleine verwringing
van de hefboom die het raderwerk
van het heelal tot stilstand brengt;
en ik zag alle onooglijke gebeurtenissen
als gereed om uit elkaar te vallen.
Volgde ik een weg, dan lokte de tegenover-
gestelde mij aan, en wat mij ontbrak
was misschien het mes dat doorhakt,
de geest die beslist en kiest.
Andere boeken had ik nodig, niet
jouw bruisende bladzijde.
Maar niets kan betreuren; jij ontwart
nog steeds de knopen in mij met jouw zang.
Jouw delirium stijgt nu tot aan de sterren.