Hoe wreed en ongelegen
springen je jaren fel uit de foto
en vragen ze mij rekenschap.
In je door het licht gewonde blik
Kijk je mijn schaduwen recht in de ogen,
met je vrijpostige uitspraken, eerder een aanname dan
een feit nog als vraag.
Misprijs je de trouw van mijn herinneringen,
in je doorschijnde huid
smoor je de vermoeiheid van mijn huid
en omschrijf je mijn jaren met verraad.
Schop geen herrie meer,
we kunnen praten als je wilt,
kies jij maar de wapens en het landschap
van het gesprek,
en wacht tot de genodigden
op het koude buffet
van mij, de jaren die zijn vertrokken,
Door uitwasemingen,
zoals het gore water van de plassen,
dichter bij de wolken komt,
loop ik met je op
tot aan het plein van je jeugd.
Daar staan de prachtige
bomen van wetenschap en letteren
met hun woord in de maand van mei,
en de orde van de getallen
op de oevers van de tijd,
dichter bij optellen dan bij delen.