Verscholen.
Verscholen tussen
dichte bossen
opeens die vlakte met het meer
een blauw juweel
tussen het groen in
neergevleid als een verloren veer.
Moerasgrond met
wat heidepollen
rietkraag beschermend tot haar nut
wat blanke volle
waterlelies
dragen hun pracht uit, warm beschut.
Wit veenpluis
wappert in de koelte
van zachte bries die ’t al verfrist
honderden blauwtjes
vinden honing
in ’t bloesem , nimmer uitgewist.
Wat edelherten
zoeken verkoeling
starend omzichtig naar ’t geluid
van ’t mensdom dat
hier storend rondhangt.
Op dit verstilde plekje stuit.
Hoe broos kan
schoonheid ons omstralen.
Hoe teer mogen wij binnengaan
in deze prille
betoverende stilte
behoedzaam dit al gade slaan.
Th.