Want dat vooral is
reden van mijn bestaan;
de broze band van het
verleden met het heden.
Een droom die niet ziet
op het dagelijkse verdriet
om het langzame menselijke
vergaan, dat slechts met
waanzin kan worden bestreden.
Een rietstengel die wacht
in de wind; meebuigend met
het ruisen een nieuw evenwicht
vindt. Die het huilen van de
ziel kan verstaan van het
immer aanwezige kind.
Een golf die niet neerziet
op wat het eerder achterliet.
Maar met zijn water naar de
bron kan gaan om opnieuw de
zee van het heden te betreden.
Een droom die wint van
het water in de wind.
Een rietstengel die buigend
bijna barst en toch steeds
wint. Een golf vol van woeste
droefenis die iets wegspoelt
van de diepe duisternis.
want dat vooral is het mooie
van het riet in de waan, dat
met alle dromen de beelden zich steeds
weer oprichten in de zee van het bestaan.