Uit de manke jager15
De tederheid
Maar de jager lag daar
en staarde naar de nacht en
naar het groen als het licht was.
Het was licht, het was donker.
Vele keren was het al
donker geweest, hij lag daar
nog. Waar was zijn kracht naartoe
die hem tot leider maakte?
Die zij volgden onvoor-
waardelijk, in deze fase was
alles rechtvaardig, er was geen
list, er was geen bedrog.
Iedereen genoot van wat
er was, men ademde, men at en
dronk men smulde de bessen die
verzadigden. Liefde!
Liefde op tijd en stond
dat het ander deel in hem of
haar vond. Tot eenheid gekomen,
tot één ziel, zomaar.
Het was nog vanzelf-
sprekend, dat men zich afzon-
derde als de liefde werd bedreven.
De ultieme tederheid.
De tederheid als een
verbond, want de kinderen met
hun open mond bleven vragen
tot zij kregen. En zij kregen.
Al wat hun hartje verlangde,
dat stukje wortel, dat hapklaar
stukje vlees, zij dansten van de pret
en zij zwommen in het water.
Onbewust genoten zij en
leden zij enkel als het wat kouder
werd. Maar geen erg, de warmte kwam
en alles werd vergeten.
En zij genoten, en het verlangen bleef dat
het zo altijd zou blijven.