43.
Beperkt
Het ik beperkt
alleen maar,
terwijl het hele
heelal het
onze is.
Grenzeloos.
Grenzeloos, zoals
ééns de aarde
was. Maar,
die men heeft
beperkt. Het
ik heeft
afgezonderd.
Dít is van
mij, de ander
is de vijand
die het afnemen
zal.
Beperkend.
Mensen, de
grote zonde!
44.
Verstikkend
Wij zien geen
uitweg meer.
Wij beperken
zelfs de
beperking niet.
Verstikkend.
De mens
verstikt in
zijn beperking,
waardoor hij
hopeloze vrijheid
zoekt. De
beperking door
anderen aangedaan.
Want, wie zichzelf
beperkt, is vrij!
Onbeperkt is zijn
vrijheid dan.
Tot hier, zeggen
zij tegen de
ander. Tot
Daar, zegt de
ander dan.
45.
Gevangen
Beperken, het
ik beperkt
uit de angst
voor het lijden.
Terwijl zijn
droom, onbeperktheid
is.
Helaas, zijn
droom. De
werkelijkheid
heeft hij verpatst.
De gevangene
die een
wandelende
koffie dronk,
droomt nu van
wandelen
en koffie drinken
in vrijheid
als hij
‘goesting’ had.
Nu niet meer.
Beperkt. Op
uur en tijd
als de anderen
willen!
Zijn droom
naar weelderige
vrijheid heeft
hem gevangen
gezet.