Uit De manke jager 97
Tweede schepping
Enkel beschenen door
de zon. De tweede schepping zou
zich gaan manifesteren, het leven
wou van het leven genieten.
Het nieuwe leven
ontwikkelde zich, er kwam
een boven en een beneden, land
en hemel. Water.
Water dat krioelde
van het leven, dat uiteindelijk
op het land kroop en in de
lucht begon te zweven.
Hieruit kwamen de
schepsels voort die later het
leven zouden beheren. Om iedereen
te geven wat het nodig had.
Het veld, de regen,
de bomen, en zoals elk wezen
de zon om van te leven. Men zou
niets moeten ontberen.
Alles ontwikkelde zich
tot het schepsel, dat baas zou
moeten spelen over de schepping
die God had geschapen.
God die was, is, en
altijd zou zijn. God, niet eens
een naam, enkel een hoedanig-
heid. Want, alles is God.
Zonder dat God zei
'Er is licht', was er niets. Hij
was er voordat er iets was, uit de
geest kwam materie. Licht.
Toen hij het licht schiep
was hij er in feite al. Potentieel
aanwezig in het duisterlicht
dat alles in zich droeg.
Alle materie kom voort
uit het licht, een vredige materie.
Want niets woeligs was aanwezig.
In het licht zag men alles.
Men wist, er was enkel licht, er was geen duister.
Er was nog geen duister nodig om
te verbergen!