Uit de manke jager35
Het hemelschap
Hij had het
hemelschap mogen
bekijken, hij had het
landschap gezien.
En het zeeschap
was in z'n hoofd komen
woelen. De golven kwamen
aanspoelen op het strand.
Hij had de bulderende
stormen gezien, de bliksem-
schichten en de lopende
donders gehoord.
Hij was overtuigd,
er was meer aan de hand.
De pracht van het land
met de milde zon.
Het deed hem
dromen, hij zou zich
wenden tot de goden
van nu af aan.
De god van de
donder, de godin van de
wind die immer fluisterde,
haar gemaal bulderde.
De krachten zouden
ons helpen en bijstaan
voortaan. Tandpijn? De
godin zou verlossen.
Mijn been genas,
ik kon bijna lopen, ge-
probeerd met de stok
onder m'n oksel.
Ik tuimelde keer
op keer terug neer, terwijl
de hond jankend stond
te springen.
De terugkeer naar vanwaar hij gekomen
was. Steeds de terugkeer.