Winter.
Gore winter, ‘k zie je komen
Zwart fantoom in wit gewaad.
Vettevlokken, Ruitenbloemen,
Zultestraten, kristalpaleis.
Verbrande geur van kachelhout.
‘t Gehuil over bevroren velden.
Doodt wat niet meer leven wou.
Noordenwind met koude lippen.
Witte takken, bevroren zon
gekust door heldere staalblauwe lucht.
Vreten maden zoveel trager
Dan een nachtegaal in mei?
Duurt ‘t verval vijf dagen langer?
Lief me lente, renaissance
Warme welkomstgroet.