Aardig lief tot zij werd getroffen,
tot zinken kwam het nooit
al stond de vloed der leugens
aardig tot haar uitgedroogde mond.
Dorstig als ze was, weerstond ze niet.
Haar vader wiekte met vleugels zwart en groot
rond de grote plas alwaar ze stil verdronk
en sloeg haar weg van as omringd
met zijn veren vol van trots.
Zo werd zij gevangen
in een zure melodie
die haar hart langzaam verslond
in de grote menigte van eenzaamheid
en ze viel oneindig door een rieten mand.