met de dolk
in de rug
liet ik me kantelen
over de leuning
van de brug
het koele water
weigerde
de schroeiende pijn
te stillen
en het besef
van je verraad
te smoren
in oeverloze
vergetelheid
gelaten
liet ik me zinken:
verdrinken
is een zachte dood
op het dieptepunt
en tegen beter weten in
ben ik beginnen zwemmen,
maar houvast
bleef me
ontzegd
nu verlamt me
de kilte
en in de verte
hoor ik donderend
de lokroep
of is het hoongelach
van de watervallen
van de dood.