Uit De manke jager 121
Aanbidding
Zijn kans, de mens
die op het punt was gekomen.
Die begon te ontwaken uit
zijn oerslaap.
De wezens die zo-
maar leefden waren rijp
geworden voor aanbidding. Hij
wou aanbeden worden!
Zij hadden de
krachten ervaren die groter
waren dan hen, de storm, de zon.
Onmiddellijk zichtbaar.
Direct voelbaar, de
zon kon je branden, de
wind de bomen vellen, de bossen
ondergestroomd met water.
De honger die knaagde,
de dorst die zij moesten lessen.
Zonder moeite, want het was
voorhanden.
Maar het bleef steeds
terugkomen, al wat jullie
willen zal tot jullie komen, lis-
pelde de fluisteraar.
Die als een slang
tussen de mensen kwam
gekropen. De mens: de Adam
en de Eva.
Zij moesten verleid
worden om de andere dingen
van het leven ook nog te leren.
Geduld, slechts geduld.
Want die dingen
komen jullie toe, zei ik
hen, ik fungeerde als hun heer.
Ik had mogen zien.
Ik wist meer, het leven
plaatste in me dat ik hen moest
weerhouden van de boom te eten
die in het midden stond.
Teveel eer, maar ik kon niet weigeren, het kwam
op m'n pad dat ik moest doorleven.