Vader
Al wat hij was, ben ik geworden:
zijn weemoed, zijn herinnering.
Zijn handen met het zachte beven,
en langzaam zijn vertwijfeling.
Zijn stem wordt het, waarmee ik praat,
zijn eenzaamheid die ik beleef.
Soms voel ik ze, al is het even,
zijn ergernis die door mij gaat.
Onlangs is ‘t tot mij doorgedrongen
dat hij heel traag in mij ontstaat,
en dat hoe langer ik zal duren,
hoe verder dat dit leven gaat;
er 's morgens in de glans der spiegel,
als vroeger weer mijn vader staat.
Pierre Van Laeken