Uit De manke jager 85
De intelligentie
De intelligentie, het
licht, zou er van nu af al-
tijd zijn, en wijds het hele
heelal doorschijnen.
Zij was er op alle
plaatsten, en zou nooit
weggaan. Want zij kwam
voort uit het licht.
Het licht ons aller
basis. Hiervan bewust worden,
na miljoenen jaren zou ons
terug thuis laten komen.
Niets aan de hand,
alles ontwikkelde zich
als met voorbedachten rade.
Licht zou intelligentie worden.
Zolang de wezens
zich niet bewust waren
van de tweeheid in één, was
er inderdaad niets aan de hand.
Maar het begon al
te gonzen. Vragen werden
gesteld, primitieve vragen, waar
ik niet kon op antwoorden.
Hun ontwikkeling was
nog niet ver genoeg gesteld,
zij zouden niet begrijpen.
Zij kenden (nog) niet.
Ik vertelde hen
veel, voldoende opdat zij
gelukkig zouden blijven. Voor-
lopig nog onbewust.
Maar toch, voldoende
om hun intelligentie aan te
scherpen en hun bewustzijn
op gang te brengen.
Ik vertelde hen van
de geslepen platte steen,
het mes. Van het gesmolten
metaal uit de stenen.
Het eerste rondom kijken, het eerste verder
denken.