Ik voel me een meisje,
genageld in de grond,
staand voor een afgrond,
kijkend naar het ongeluk,
dat op me af komt.
Ik probeer te vliegen,
mijn moeder zei altijd,
dat mensen kunnen vliegen.
Maar als ik van de berg afspring,
merk ik dat ik niks anders doe,
niks anders dan kijken naar de grond,
die steeds dichterbij komt.
Op een gegeven moment,
zie ik niks meer,
alleen wazig,
wazig met wit.
Ik zie opeens,
mijn herinneringen,
in een paar flitsen terug.
ik wil huilen,
zo hard huilen,
alle tranen die ik verborgen had gehouden,
uit mijn ziel laten stromen..
Maar het enige,
wat ik voel stromen,
is de pijn die eruit stroomt,
met mijn bloed,
en de stem van mijn vader,
fluisterend in mijn oor:
''het komt goed''
De grond is rood,
helemaal rood,
waar ik lig.
Ik wil schreeuwen,
schreeuwen om hulp,
schreeuwen om mijn vader..
Ik probeer mijn benen nog te bewegen,
maar er is niks te voelen.
Het enige wat ik voel,
is de hand,
de hand van een engel,
die me begeleidt naar een plek,
waar ik in rust kan leven.