Kerststal.
’t Is het begin
van ’t boek Jesaja
waar God het uitroept tot Zijn volk:
een rund kent
nog zijn eigen meester.
Ik ben onzichtbaar in een wolk.
De ezel weet
zelfs van de kribbe
waar hij het voer vindt , lijfsbehoud.
maar ’t volk heeft
Mij vol wrok verlaten
aan and’re goden zich toevertrouwd.
In onze kerststal
opgenomen
het rund , de ezel, in ’t besef
dat bij de komst
van de Messias
ik daaruit mijn conclusie tref.
Ik mag er bij zijn
in gelovig vertrouwen
zoals een rund en ezel weet
wie hij toebehoort
moet dienen
dat heel zijn leven niet vergeet.
Zo lief’lijk zijn
die kersttafrelen.
In de windselen daar steekt de diepte in
waarin het Kindje
is gewikkeld
als ‘t pure reine blij begin.
Die windselen
liggen verlaten
dertig jaar nadien, na de verrijzenis
als ’t oude dode
achtergelaten
in ’t graf teken tot lafenis.
th