Uit de manke jager27
De zoete honing
Iets wat vroeger van-
zelfsprekend was, werd nu
een vraagteken. Drie vissen
en twee konijnen gevangen.
Het waren drie vissen
en twee konijnen. Elkeen
genoot van de geneugten van
de jacht. Elkeen.
Hoe klein ook, want
iedereen deed mee, al was
het helpen dragen van de vracht.
Niemand uitgezonderd.
De vrouwen zorgden
voor het plukken van de
bessen en zochten al wat
eetbaar was. Wortels.
En de zoete honing van
de bijen, en de meloenen
voor de dorstigen. Onze
haren werden verzorgd.
Het leven ging elke
dag zijn gang, niemand
noteerde. Er werd geleefd, er
werd vreedzaam geleefd.
Soms werd er een
kind geroofd, door de tijger.
Een gemakkelijke prooi.
Wenend, dat was het leven.
Een overvloed aan leven,
de dood kon niet droef
laten wezen. Wat was
dat de dood?
Plots was er iets
niet meer, geen vraag
waar was het henen. Men
kende de dood niet.
Plots hield het op er te zijn, nooit kwam