Uit de manke jager67
Onrechtvaardig
De limiet en al de
taken van de verschijnselen,
elk afgesteld op hun eigen
grootte. Tot hier.
Tot daar. Niet verder.
Niet groter, niet kleiner. Het
had hier op deze plek zijn
plaats ingenomen.
De vredigheid was
een feit, geluk als een te-
vredenheid, niets verlangend.
Vredig geluk was daar.
Vredig geluk genietend
van de majesteit, elkeen
wou enkel zijn wie hij was.
In gelukzaligheid.
Maar die éne die
aanspraak meende te
kunnen maken, na al die
tijden, voelde zich tekort gedaan.
Gelukkig leven van-
uit zichzelf was voorbereid.
Maar hij kon verdergaan, hij
kon meer worden. Ik.
Ik kon meerworden,
want die ander evengroot
was een middelpunt. Dat
zou ik ook worden.
Het ik had zich ge-
vormd, voor het eerst werd
het ik uitgesproken. Voor het
eerst ik-bewust.
Ik, zou aanspraak
maken. Waarom hij en ik
niet? Wij waren even groot.
Maar hij was middelpunt.
Blind geworden door
zijn woede dreef hij zijn
licht op, om zijn verlangen
tegemoet te komen.
Hij voelde zich tekort gedaan door wat
bestond, het was onrechtvaardig.