Niets heeft kunnen vermijden,
Dat in het begin van alle tijden,
Adam en Eva werden verleid,
Tot het eten van de appel van het kwaad.
Uit ondankbaarheid en uit onbegrip,
Om reden van hun onwetende bestaan,
Zochten zij onwijs verder te zoeken,
Dan hun menselijke begrip mocht gaan.
Niets heeft kunnen vermijden,
Dat in het begin van alle tijden,
Adam en Eva hun ziel verkochten,
Aan het kronkelend kwaad.
Uit onwetendheid en uit eerzucht,
Luisterden zij naar die adder onder het gras,
Die hen voorspiegelde,dat er meer te weten was.
Niets heeft kunnen vermijden,
Dat in het begin van alle tijden,
Adam en Eva niet voor bij de gevolgen konden gaan,
En het lijden van alle tijden,
Deel ging uit maken van het mensen bestaan.
Sindsdien oogst de mens meer dan eens,
De zure appelen van zijn bestaan,
Maar vind iedere man in zijn vrouw,
Een reden om verder te gaan.