ze vonden mij bijzonder en onaantrekkelijk maar ja dat was een welverdiende straf had ik maar een fatsoenlijk hoofd moeten hebben en niet ééntje waaraan een oog en oor ontbrak. natuurlijk probeerden ze mij te accepteren zoals de vrouwen en mannen uit de straat die meewarig en angstvallig naar me keken toen ik vroeg om begrip en een glimlach ik probeerde me vaak in hen te verplaatsen en vroeg hoe het was om volmaakt te zijn maar ik bleef anders en onvolkomen net als de verroeste fiets bij de gracht