Uit De manke jager 90
Geestlevend
De geest was voor
later, de ontwikkeling moest
nog komen. Maar geen nood, zij
zouden niet proeven.
Zij leefden zonder de
dood te moeten smaken, zij
leefden in deze zaligheid. Vredig
met elkaar.
De wereld was verdeeld
in een vrouw en een man.
De geest was niet verdeeld en
bleef wat hij was.
Eens was de mens
ook enkel geest, hetzelfde,
naar het beeld van het leven. Het
leven kwam uit de geest.
Waarvan zijn eerste
manifestatie het licht was,
dat zich verdichtte tot materie.
Gestolde geest.
Sterfelijk, dat zich
steeds moest vernieuwen
om te zijn en te blijven als
de geest. Onsterfelijk.
De mens werd
materie en vergat de geest.
Een lichaam, hij was niet bevreesd.
Niet bewust van de dood.
Hij leefde in de
zaligheid, zich niet bewust
van de dingen die gebeuren.
Nog geest-levend.
Het leven zei hen dat,
want zolang zij bij de geest
waren, ook nog als herinnering,
bleven zij ongedeerd.
Onschuldigen, want
uitsluitend in de geest kan
men niet schuldig worden, men
kan dan niet verwonden.
Maar de 'lichtbrenger' zag hoe het leven zich
verder ontwikkelde.