Er was eens een man Op het naaktstrand de Potten Ik wandelde daar En kon hem spotten Maar toen hij mij zag Pakte hij zijn vijgeblad En verborg daarmee Zijn grootste schat Draaide zichzelf om En koos het hazenpad Maar wat hij daarmee vergat Was dat ik zicht op zijn kadetjes had Zijn picknick lag nog Op het verlaten kleedje Er zat pindakaas Op ieder sneetje Dus ging ik vlug zitten En nam een hap Hoorde geritsel En ja hoor toch nog gezelschap Netjes aangekleed Schonk hij een kopje thee En at nog gezellig Een hapje mee