een stuiver rolt stroperig rinkelt als de wereld tolt vingers trekken aan de tegels vlinderachtig en onvast aan de keukenvloer kleeft liefde druipend van het oog wie houdt de broze stilte droog? een snik, een slikken van onschuld een voet, een vuist, een verderlicht geduld wie had de zachte genade geloofd? een stuiver valt oorverdovend hoofd, altijd hoofd