Het kwam met de wind uit het noorden
de koude was bekend, sneeuw zou
spoedig vallen, deken op mij en jou.
Wie van ons zou de haard ontsteken
het hout fijn gehakt en droog gestreken
wie was de meester van zijn hand.
Jij zou nog de kilometers lopen in polderland
de torenvalken hingen aarzelend in de lucht
jij loste zoals altijd op in het witte licht.